De stijging van het aantal werkende vrouwen lijkt tegen grenzen aan te lopen,
schrijft het Centraal Planbureau in de Macro Economische Verkenning 2008
(MEV) die deel uitmaakt van de Prinsjesdagstukken. De arbeidsparticipatie
van vrouwen is de afgelopen decennia sterk gestegen, maar de toename van het
aantal vrouwen dat aan de slag gaat, lijkt af te vlakken.

De arbeidsparticipatie van vrouwen begon toe te nemen toen de vrouwen
geboren rond 1950 aan de slag gingen. Zij bewerkstelligden een trendbreuk.
De meest recente generaties lijken echter behoudender te zijn in hun
opvattingen over zorg en werk.

Niet alleen vlakt de toename van het aantal werkende vrouwen af. Ook stijgt
het aantal uren dat vrouwen werken niet. Er is zelfs sprake van een lichte
daling. Een steeds groter deel van de werkende vrouwen heeft een
deeltijdbaan.

In het vorige week verschenen SCP-rapport De Sociale Staat van
Nederland staat dat in 1996 58 procent van de werkende vrouwen in Nederland
in deeltijd werkte, in 2005 was dit percentage opgelopen tot 68 procent.
Gemiddeld werken deze deeltijders iets meer dan twintig uur per week. Een
werkende vrouw maakt hierdoor gemiddeld een werkweek van iets meer dan 25
uur.

Een van de redenen dat vrouwen minder uren maken dan mannen, kan zijn dat
vrouwen nog altijd minder verdienen dan mannen. Meestal gaat de
minstverdienende partner minder werken als er kinderen komen.

Het is opvallend dat vrouwen minder uren zijn gaan werken omdat hun
opleidingsniveau de afgelopen decennia is gestegen. Jonge vrouwen zijn
momenteel zelfs beter opgeleid dan mannen. Je zou dus een meer
gelijkwaardige verdeling van werk en zorg verwachten, maar deze vlieger gaat
niet op. In de periode dat de arbeidsparticipatie van vrouwen steeg, daalde
de arbeidsparticipatie van mannen niet.

Een verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen is goed voor de economie
en draagt bij aan een houdbare verzorgingsstaat, dat ziet het kabinet ook.
Toch worden er geen krachtige maatregelen genomen om hier wat aan te doen.
Vooral de ChristenUnie wil namelijk dat gezinnen de mogelijkheid hebben
ervoor te kiezen zelf hun kinderen op te voeden en een van de partners
daarom niet te laten werken.

De meest effectieve maatregel om meer vrouwen aan de bak te krijgen is
het afschaffen van de mogelijkheid de overdraagbare algemene heffingskorting
uit te keren (de aanrechtsubsidie), zo heeft het CPB berekend. Nu is het zo
als je partner wel een baan heeft, maar jij niet en je daardoor de algemene
heffingskorting niet van je inkomen kunt aftrekken, je deze kunt laten
uitbetalen. Het gaat om zo'n twee duizend euro per jaar. Volgens het CPB
neemt de participatie van partners hierdoor met 6,7 procent toe.

In plaats van de aanrechtsubsidie helemaal af te schaffen, kiest het kabinet
er echter voor hem in vijftien jaar af te bouwen. Daarnaast blijft hij voor
gezinnen met kinderen tot vijf jaar gewoon bestaan, net als voor partners
die voor 1972 geboren zijn. Dit doet af aan het effect.

Om het voor vrouwen mét kinderen, maar zonder fiscale partner of met
een partner die meer verdient, aantrekkelijker te maken om meer uren aan de
slag te gaan, maakt het kabinet de aanvullende combinatiekorting hoger
naarmate je meer verdient. Volgens het CPB gaan hierdoor ongeveer 0,3
procent meer partners aan de slag en 1,8 procent meer alleenstaande ouders.
Het totale effect op de werkgelegenheid van deze maatregel is echter klein
omdat de maatregels maar betrekking hebben op relatief kleine groepen.

Al met al ligt het dus niet in de verwachting dat de arbeidsparticipatie van
vrouwen de komende jaren zal toenemen. Helemaal niet omdat uit onderzoek van
onder meer het Sociaal en Cultureel Planbureau, de Oeso en de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid blijkt dat de keuze van
vrouwen om in deeltijd te werken een heel bewuste keuze is.

Hoewel er de afgelopen tijd dus keer op keer gehamerd is dat de
arbeidsparticipatie van vrouwen omhoog moet, wijst niks erop dat dit in de
nabije toekomst zal veranderen.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl